De Wet Bibob in het licht van de onschuldpresumptie

25.00

Artikelnummer: 978-90-8863-300-3 Categorieën: , Tags: ,

Beschrijving

De Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) wordt door bestuursorganen ingezet om te (laten) toetsen of een vergunning wordt gebruikt om te profiteren van gelden uit strafbare feiten. Een vergunning kan worden geweigerd of ingetrokken op basis van strafrechtelijke gegevens, ook wanneer een strafrechter daarover nog geen (onherroepelijk) oordeel heeft gegeven. Voldoende is dat het bestuursorgaan aannemelijk maakt dat er strafbare feiten zijn gepleegd. Die toets botst mogelijk met de (afgeleide) onschuldpresumptie uit het EVRM.
In dit boek wordt onderzocht in hoeverre de afgeleide onschuldpresumptie van toepassing kan zijn in een Bibob-procedure, en welke omstandigheden in een Bibob-procedure kunnen leiden tot schending van de onschuldpresumptie. Daarvoor wordt eerst beschreven wat de aard en het doel zijn van de (afgeleide) onschuldpresumptie en wanneer sprake is van een voorbarige (non-)verbale bejegening als schuldige. Vervolgens wordt ingegaan op de EHRM-rechtspraak over de werking van de onschuldpresumptie tijdens een lopende strafprocedure en de mogelijke toepassing daarvan in een niet-strafrechtelijke procedure. Daarna komt de EHRM-rechtspraak aan de orde over het vereiste verband tussen de beëindigde strafprocedure en de lopende niet-strafrechtelijke procedure. Tot slot wordt de Wet Bibob uiteengezet en beschreven wat onder de begrippen ‘ernstige gevaar’ en het ‘vermoeden van strafbare feiten’ moet worden verstaan. Hier wordt ook geanalyseerd wat de mogelijke risico’s zijn bij de praktische toepassing van de Wet Bibob.

Extra informatie

Auteur

ISBN

Aantal pagina's

Jaar van uitgave

2021

Andere suggesties…