Beschrijving
Om de vrije markt voor diensten in de Europese Unie te versterken werd in 2006 de Dienstenrichtlijn vastgesteld. De gedachte is dat discriminatie van dienstverrichters bij hun vestiging op de interne markt (maar ook andere beperkingen van die vestiging) moest worden voorkomen. Om dat te bereiken moesten randvoorwaarden worden gesteld waarbinnen lidstaten de vestiging van dienstverrichters aan banden kunnen leggen – zoals criteria voor de verlening van vergunningen.
De juridische belemmeringen die met die eisen en vergunningstelsels worden opgeworpen spelen ook in de planologie. Ruimtelijke plannen en instrumenten, zoals bestemmingsplannen, inpassingsplannen, aanwijzingen en instructieregels kunnen bepalen waar en onder welke voorwaarden bepaalde dienstverleners mogen worden gevestigd.
In dit boek staat de vraag centraal wat de invloed is van de Dienstenrichtlijn en de Dienstenwet op verschillende ruimtelijke plannen. Ook wordt beschreven wat de invloed is van de Dienstenrichtlijn op plannen uit de Omgevingswet: het omgevingsplan, instructieregels, instructies en beoordelingsregels. De auteur beschrijft welke beperkingen voor dienstverleners wel en welke niet mogen worden gesteld in ruimtelijke plannen om het gebruik van grond, en daarmee de vestigingsmogelijkheden op die grond te reguleren.
Van groot belang zijn daarbij de uitspraken en het arrest in de Appingedam-zaak, waarin het Europees Hof van Justitie onder meer de vraag heeft beantwoord of detailhandel een dienst is of dat dit onder het vrije verkeer van goederen valt. Die uitspraak heeft vergaande consequenties voor eisen (en vergunningvoorwaarden) in ruimtelijke plannen.
De auteur is werkzaam als advocaat bij Blenheim Advocaten, Amsterdam.