De waarde van de ambtsedige waarheid

28.50

De betrouwbaarheid en de bewijskracht van het proces-verbaal van de opsporingsambtenaar

Artikelnummer: 978-90-8863-154-2 Categorie:

Beschrijving

Een verdachte ontkent dat hij door rood licht heeft gereden, maar de rechter veroordeelt hem omdat de overtreding is beschreven in het ambtsedige proces-verbaal van een opsporingsambtenaar: art. 344 lid 2 Sv. In dit boek onderzoekt mr. Meike Lubbers (De Haan Advocaten & Notarissen, Groningen) of dit artikel – als bijzondere uitzondering op het unus testis nullus testis-beginsel – nog wel houdbaar is. Waarom is het woord van de opsporingsambtenaar voor de bewezenverklaring meer waard dan dat van een ander? Kan hij worden gezien als een ‘betere’ getuige, en zo ja, op welke gronden? Dat onderzoekt zij aan de hand van de wetsgeschiedenis, de jurisprudentie en de juridische en rechtspsychologische literatuur.
Art. 344 lid 2 Sv vormt een uitzondering op de bewijsminimumregel, en daarom gaat de auteur dieper in op het ontstaan en de praktische betekenis van bewijsminimumregel(s) in het Nederlandse strafprocesrecht. Ook behandelt zij de invoering, achtergronden, waarborgen en bewijswaarde van art. 344 lid 2 Sv.
Vervolgens komen de getuigenverklaringen (van in het bijzonder die van de opsporingsambtenaar) aan de orde. De verschillende stadia van de herinnering en de risico’s van de getuigenverklaring worden inzichtelijk gemaakt. Verder bespreekt de auteur de positie van de opsporingsambtenaar als verbaliserend slachtoffer, valselijk opgemaakte processen-verbaal, de verbaliseringsplicht en de waarborgen die het ambtsedige proces-verbaal omkleden. Wat dragen deze waarborgen bij aan de betrouwbaarheid en de juistheid van het ambtsedige proces-verbaal?
Met een voorwoord van prof. mr. Stijn Franken, hoogleraar straf(proces)recht aan Universiteit Utrecht en advocaat te Amsterdam.

Extra informatie

Auteur

ISBN

Aantal pagina's

Jaar van uitgave

2014